446 joer geleije…Bruegel

Een oud scharminkel

Onze grote schilder, Pieter BRUEGEL, schilderde in 1559 een Brabantse carnavalstoet. Het schilderij hangt thans in het Kunsthistorisches Museum in Wenen.

Het toont de gulle, rondborstige (vooral rondbuikige) Carnaval in gevecht met de Vasten, een oud en mager scharminkel. Carnaval is gezeten op een groot vat en zit er bij als onze Vaantjesboer. Hij wordt voortgeduwd in een kleurrijke optocht waarin ketelmuziek weerklinkt en diverse vermomden allerlei carnavalattributen meedragen.

De magere Vasten wordt afgebeeld als een chagrijnig wijf, meegetrokken door enkele geestelijken en omgeven door ratelende kinderen die er nog in geloven. Van op haar troon gaat ze Carnaval te lijf met een bakkersschoffel waarop twee karige haringen liggen.

Maar haar gemoraliseer is schijnheilig. Daarop wijzen de mosselschelpen die naast de vastenwagen liggen. Een lege mosselschelp symboliseert bij schilders in die tijd altijd verborgen seksualiteit. Bruegel tekent ook de bedrieglijkheid van het personage. Achter de ratelende kinderen ligt een kreupele te bedelen. In de rugzak van de begeleidende vrouw zit nauwelijks zichtbaar een aapje wat wijst op bedrog.

 

 Het lugubere van het vastenpersonage wordt nog eens onderstreept door het witte laken in de rechter benedenhoek dat een dode bedekt. Bruegel valt hier niet de religie aan. Maar iedereen lijkt het eens te zijn dat hij hier op zijn eigen onovertroffen wijze afstand neemt van de onderdrukking van de levenslust door de kwezelarij vermomd als godsdienstigheid of moraal.

Rare gasten

In de tijd van Bruegel liepen in de Brabantse steden (en waarschijnlijk ook in onze stad) merkwaardige figuren rond. In de linkerbenedenhoek van het schilderij van Bruegel, in de kunstgeschiedenis bekend als 'De strijd tussen Carnaval en Vasten', staan twee dobbelaars afgebeeld.

Lees de uitgebreide tekst met bronverwijzing in onze Dossiers

De Mommekanser

Het masker van de linkerdobbelaar verraadt welk soort dobbelspel hier gespeeld wordt, namelijk het zogenaamde mommekansen. Dit dobbelspel werd vooral gespeeld in de tijd voor de Vasten. Gemaskerde spelers trokken rond en nodigden feestvierende gezelschappen of personen zwijgend tot een dobbelspel uit door hun inzet te tonen. Dit is ook de reden waarom het juist op dit schilderij figureert. Het was in geheel West-Europa bekend, en stond mogelijk nog ongunstiger aangeschreven dan het 'gewone' dobbelen.

 

 Verscheidene Nederlandse schrijvers uit deze periode vermelden het mommespel. In een bundel met rederijkersteksten staat mommekansen gelijk met wat men anders noemt: om de bruid dobbelen.  Het spel was winstgevend voor de mommekansspeler en allesbehalve populair bij de overheid. Zo leren we uit onze letterkunde. In de Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen, voor het eerst gedrukt in 1600 bij Jan van Ghelen te Antwerpen, komt een tekst voor waarin een jongeling op alle mogelijke manieren een meisje voor zich tracht te winnen. “Wat wil je me geven?”: vraagt het meisje. “Alles!” antwoordt de jongeling, wat het meisje van schamper commentaar voorziet. Hij zou haar alleen maar ongelukkig maken, want hij heeft nauwelijks genoeg om zelf van rond te komen. Hij verdoet zijn tijd met "sluymen, duymen, dach en nacht.” Hij heeft geen enkel inkomen: "Behalven dat van de Momschans of draeght, Met Kaerten, ende ander quaet spel.”

Mommekansen is dus een winstgevend spel, maar wordt hier aangehaald in de reeks negatieve kwalificaties van de jongeling. Het was een hels spel met als voornaamste kenmerk dat het gezicht verborgen werd. Dit blijkt uit een ander zot refrein. Hierin nodigt de duivel de feestvierende gezellen uit tot spel en dans. In de vierde strofe zinspeelt hij op het spel:

comt worpt ghemoet jn myn kethel bemommecanst
speilt duuckerken met tbolleken, en binnen danst
(kom, uitgerust als een mommekansspeler de dobbelstenen gooien; speel verstoppertje met je kop = masker je, en dans naar binnen.)

De stedelijke overheden waren er dan ook zeer tegen gekant, bij voorbeeld te Dordrecht: "Dat niement binnen der poirten dobbelen en sal, datmen heet mommen, met verdecten aensichten, op iii pont." Een hele reeks andere verbodsbepalingen uit de middeleeuwse stadskeuren met betrekking tot het mommekansen zijn bekend. Uit de ons bekende teksten blijkt dus dat het spel tot de vastelavont-gewoonten behoorde in de tijd van Bruegel.

Lees de uitgebreide tekst met bronverwijzing in onze Dossiers

De Koekkramer

Wie is de tegenspeler van de mommekanser? Op het schilderij van Bruegel heeft de tegenspeler drie wafels om zijn muts gebonden, terwijl de gemaskerde zijn hand op een vierde wafel houdt.

Van Gils noemt dit personage een 'korfdrager' (klaploper) en deze beeldt een kermisgebruik uit: dobbelen met een koekkramer. De rechterfiguur met de wafels om zijn muts is een wafelbakker, die, naar oud gebruik, zijn waren door middel van dobbelspel, al of niet met winst, slijt. Het is een koekkramer. De inzet bestaat uit de wafel op de steen waarop men speelt, en het geldstuk dat naast de dobbelstenen ligt.

De wafelbakker of koekkramer liep langs de straten en riep op tot een worp met de dobbelstenen om de wafel. De klant betaalde een inleg, en dobbelde er om met de bakker, of men nu een wafel kreeg of niet. Waarschijnlijk ging het daarbij om het hoogste aantal ogen.

Dit gebruik is ons ook bekend uit het middeleeuwse Frankrijk. Enige verbodsbepalingen uit de 16de eeuw leren dat het toen nog in zwang was in Frankrijk. Bij ons is een afbeelding en een gedicht bekend uit de jaren na 1820.

 
Afbeelding koekkramer uit de jaren 1820

Konkluze

Wat zien we op het schilderij beroemde schilderij van Bruegel? De gemaskerde heeft een geldstuk ingezet, de wafelbakker een wafel. De gemaskerde legt zijn hand op de wafel omdat het zojuist door de wafelbakker gegooide aantal ogen in zijn voordeel is. Met enige moeite kan men onderscheiden dat het aantal ogen op de linkersteen zes bedraagt. Op de rechtersteen, die net uit de hand van de wafelbakker is gerold, merken we één oog. Deze uitslag van het spel is in overeenstemming met de faam van de mommekanser: hij placht meestal te winnen.

Zo zien we in de linkerbenedenhoek van het schilderij een vastenavondgebruik (mommekansen) gecombineerd met een kermisgebruik (dobbelen om wafels).

Armand Sermon

Lees de uitgebreide tekst met bronverwijzing in onze Dossiers

Naar voorpagna Luuper 2005 nr 1

Naar artikel over Prinsj Lorre

Naar artikel over de Maan en de Carnavalkalender

Naar discussie over Halles of Als

Naar interview over Tien jaar Luupers

Naar artikel over Zavelkoppen

Naar artikel over  foto in Het Volk anno 1936

Naar 100 jaar Halattraction

Naar Karneval in Keulen

Naar sprokkels en foto nieuwe prinsjenpaar

Naar het ateljee van Troep in Kannekes