Inleiding

 

In de tijd van Bruegel liepen in de Brabantse steden (en waarschijnlijk ook in onze stad) merkwaardige figuren rond. In de linkerbenedenhoek van het schilderij dat in de kunstgeschiedenis bekend als 'De strijd tussen Carnaval en Vasten', zijn twee dobbelaars afgebeeld.

Deze tekst is overgenomen uit:

PLEIJ, H., Mommekansen met de wafelbakker. Een 16e eeuws volksgebruik afgebeeld op Breugels Strijd tussen Carnaval en Vasten. In: Volkskunde LXXX,1969, p. 228-232.

Zelfs in zijn klassieker over het werk van Breugel kan Jedlicka[1] de betekenis van dit stukje schilderij enkel gissen.[2] Deze scène op het schilderij is ook van commentaar voorzien door van Gils, die onder meer stelt dat Breugel hier allerlei personen uit zijn eigen omgeving parodiërend afbeeldt.[3] In de linkerdobbelaar meent hij Breugel zèlf te herkennen, die hier een minder prettige ervaring uit zijn leven in beeld gebracht zou hebben.[4] Ook op een bekend ander schilderij zou hij zichzelf afgebeeld hebben. Maar zelfs indien deze opmerking van Van Gils ter zake zou doen, weten we daarmee niets meer over wat Breugel met deze afbeelding bedoelde. 

De Mommekanser

Het masker van de linkerdobbelaar verraadt welk soort dobbelspel hier gespeeld wordt, namelijk het zogenaamde mommekansen. Dit dobbelspel werd vooral gespeeld in de tijd voor de Vasten. In de tijd voor de Vasten trokken gemaskerde spelers rond, die feestvierende gezelschappen of personen zwijgend tot een dobbelspel uitnodigden door hun inzet te tonen.[5] Dit is ook de reden waarom het juist op dit schilderij figureert. Het was in geheel West-Europa bekend, en stond mogelijk nog ongunstiger aangeschreven dan het 'gewone' dobbelen.[6]

Enkele Nederlandse schrijvers uit de behandelde periode vermelden het mommespel.[7]

EVERAERT, Cornelis, Zinnespel. Een Brugs dichter uit begin zestiende eeuw vermeld in Alberdingk Thijms Dietsche Warande, I, p. 417:

Hebben se snoo ghelt ofte buter valuaci,
Se vynden hem daer men hout colacie
Van dobbelspel ofte van
mommecanchen.

VAN BEAUMONT, Simon, Gedichten, uitgave van J. TIDEMAN, p. 102:

In herbergh hebt ghy noyt, noch in bordeel verkeert:
Noyt troeven
, momme-cans, ticktack, verkeer geleert.

COORNHERTS, Wercken, III fol., p. 553:

So blijct de trou seltsaem by veel grote hansen,
En 't volc is onseker, als de
mommeschansen.

Het Leydsch Vlaemsch Orangien Lelyhof, Leyden, 1632, p. 18. In deze bundel met rederijkersteksten staat mommekansen gelijk met wat men anders noemt: om de bruid dobbelen. [8]

Lannoy den vromen wael Piscaer die Hesper spruyt,
Aenveerden s' Keysers heyr ten strijd in veel krijoelen,
Hoe datter wiert gedanst
, gemomkanst, om de Bruyt,
Parijschen harden slagh moet Vrankrijck noch gevoelen.

Bij Weiland (op het woord mom) is het zelfstandig naamwoord. . mommekans ‘lotgeval,’ en het werkwoord. mommekansen ‘lotspelen.’ Uit die omschrijving  blijkt weinig hoe de mom er bij te pas komt. Volgens Kiliaan is momme-kantse ‘een dobbelspel van vermomden,’ wat zeker duidelijker is.[9]

Ook in de Duitse literatuur is het woord bekend.[10] Er bestaat een uitdrukking Mummschanz schlagen. Deze betekent als dobbelaar vermomd voor geld spelend een medespeler uitdagen. Volgens Schmeller[11] vindt men deze betekenis ondermeer in een Salzburgse kroniek: "Herzog Albrecht von B. hat 1557 am Fastnachtabend um 9 Uhr den Erzbischof vermummt besucht, und ein Mummschanz geschlagen." Met dezelfde betekenis[12]: "Nach der Tafel gieng das Spilen, das Umschanz schlagen, das Tanzen und Springen allenthalben an.(...) Es seyen einem der Vermummten im Umschanz schlagen die Würfel entfallen." Schmeller merkt op dat het woord Mummschanz ook gewoon maskerade betekent. Dit wordt elders[13] bevestigd.[14]

In Engeland[15] kent men het woord mum, maar ook mumchance. Men bezigde het  als een soort van tusschenwerpsel om stilte te gebieden. Ook deze uitdrukking vindt zijn oorprong in de omstandigheid, dat bij het mommekansspel niet mocht gesproken worden. In een oud gedicht[16] lezen we:

And for mumchance, howe'er the chance do fall,
You must be mum for fear of marring all.

De Fransen noemden het spel eenvoudig momon, hetwelk de Dictionnaire de Trévoux zeer juist omschrijft door ‘défi d'un coup de dez, qu'on fait quand on est déguisé en masque.’ Niet minder dan vijf etymologiën worden er te berde gebragt. Alleen een verwijzing naar ons mom, mum, komt niet voor.[17]

Dat het spel winstgevend voor de mommekansspeler en impopulair bij de overheid was, leren enige plaatsen uit onze letterkunde.[18]

In de Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen, voor het eerst gedrukt in 1600 bij Jan van Ghelen te Antwerpen, komt een tekst voor waarin een jongeling op alle mogelijke manieren een meisje voor zich tracht te winnen. [19]Wat wil je me geven?”: vraagt het meisje. “Alles!” antwoordt de jongeling, wat het meisje van schamper commentaar voorziet. Hij zou haar alleen maar ongelukkig maken, want hij heeft nauwelijks genoeg om zelf van rond te komen. Hij verdoet zijn tijd met "sluymen, duymen, dach en nacht.” Hij heeft geen enkel inkomen: "Behalven dat v de Momschans of draeght, Met Kaerten, ende ander quaet spel.”

Mommekansen is dus kennelijk een winstgevend spel, maar wordt hier aangehaald in de reeks negatieve kwalificaties van de jongeling. De anonimiteit van de speler was een vrijbrief voor vals spel, zodat het als broodwinning zeer laag aangeschreven moest staan.

Het Testament Rhetoricael van Edewaerd de Dene, voltooid in 1561[20], bevat een groep vastenavondrefreinen in het zotte, waaronder één op de stokregel: "roupt dat hu vastenavendt dan helpe thuwer noodt" waarvan de beginregel luidt: "GHY vastenavendt regierders vul alder baldadicheyt"[21] . Dit refrein bevat een opwekking tot een zuip- en zwelgpartij ter gelegenheid van vastenavond, aangevuld met adviezen hoe de te verwachten financiële nood te lenigen. Dat spelletjes mommekans daar één van de bronnen kunnen zijn, geeft het begin van de vierde strofe aan:

ALS VASTENAVENDT
u heeft zoo bemommecanst
dat ghy jnt hemdeken danst
( ... )  keerle Cuevel manthel cappe,
naer myn oomkens neimt scoy

(Als de vastenavond je zó het slachtoffer heeft doen worden van spelletjes mommekans, dat je in je hemd staat ( ... ), breng dan je (overige) kleren naar de lommerd.)

Hieruit blijkt nogmaals dat het spel tot de vastenavondgewoonten behoorde in de tijd van Breugel, en tevens dat het zeer winstgevend was! Voor je het weet, sta je in je hemd.

Dat het een hels spel was met als voornaamste kenmerk dat het gezicht verborgen werd, blijkt uit een ander zot refrein van De Dene. [22] Hierin nodigt de duivel de feestvierende gezellen tot spel en dans in zijn ketel ( = de hel, hier voorgesteld als hels speelhol). In de vierde strofe zinspeelt hij op het helse spel:

"( ... )
 comt worpt ghemoet jn myn kethel bemommecanst
speilt duuckerken met tbolleken, en binnen danst

(kom, uitgerust als een mommekansspeler de dobbelstenen gooien; speel verstoppertje met je kop = masker je, en dans naar binnen.)

Een waarlijk hels spel, de duivel waardig, dat dank zij het masker grote winsten waarborgde. De stedelijke overheden waren er dan ook zeer tegen gekant, bij voorbeeld te Dordrecht: "Dat niement binnen der poirten dobbelen en sal, datmen heet mommen, met verdecten aensichten, op iii pont."[23] Zie verder een reeks andere verbodsbepalingen uit de Middeleeuwse stadskeuren met betrekking tot het mommekansen.

Dit spel typeert een milieu waarin bedrog en oplichterij hoogtij vieren. Dit blijkt nog uit Tspel van den ontrouwen rentmeester van omstreeks 1588.[24] Hierin komt een tafereel voor, waarin de waard van een herberg het woord voert naar aanleiding van het gelag van de afgelopen nacht.

Tfy my ! ick was gisteren droncken allen den dach
Hoe waert moeghelyck met dat oneerlyck scransen
Ick was soe vol dat ick nauwe en sach;
Tgeheel gelach was vrolyck met singhen en dansen
Te wyl dat men hen sach vromelyck werpen momme cansen.
Soe en heft myn vrouwe int schryven niet gemist.
Ontbeyt, waer is tcrytken? Och! wat heeft sys al verquist
lck sien wel dat crytken hier niet dier is
Sy en spaers niet seeren ; tschynt dat sy er met fier // is.
Saumen daer oock eenighe consten wel met bedryven?
Ou, jaet ! op syn parys // twee voor een schryven ;
Tot sulcx bedryven // kent myn vrouwe haer al te stout
Het riect hier soe naer thelich mout."

Een verderfelijk milieu, waar de klanten opgelicht worden en de waard de hele dag dronken is, al pleegt hij zich van te voren nog zo vol te schransen. En natuurlijk worden hier spelletjes mommekans gespeeld. Dit vastelavondgebruik brengt Breugel in beeld. Maar er is meer!

De Koekkramer

Wie is de tegenspeler van de mommekanser? De tegenspeler heeft drie wafels om zijn muts gebonden, terwijl de gemaskerde zijn hand op een vierde wafel houdt.

Van Gils noemt dit personage een 'korfdrager' (klaploper) en deze beeldt een kermisgebruik uit: dobbelen met een koekkramer. De rechterfiguur met de wafels om zijn muts is een wafelbakker, die, naar oud gebruik, zijn waar door middel van dobbelspel, al of niet met winst, slijt. Het is een koekkramer. De inzet bestaat uit de wafel op de steen waarop men speelt, en het geldstuk dat naast de dobbelstenen ligt. De wafelbakker of koekkramer liep langs de straten en riep op tot een worp met de dobbelstenen om de wafel. De klant betaalde een inleg, en dobbelde er nu om met de bakker of men een wafel kreeg of niet. Waarschijnlijk ging het daarbij om het hoogste aantal ogen.[25]

Dit gebruik is ons ook bekend uit het middeleeuwse Frankrijk.Enige verbodsbepalingen uit de 16de eeuw leren dat het toen nog in zwang was in Frankrijk.[26] Bij ons is een afbeelding en een gedicjt bekend uit.

 

 Een Hollands prentje uit 1820 toont een afbeelding en op de ommezijde een gedicht. Eeuwen later loopt de koekkramer nog rond in de Nederlandse steden en bedriegt verder de gulzigaards dien zich wagen aan een dobbelspel.

Besluit

Wat toont ons het schilderij. De gemaskerde heeft een geldstuk ingezet, de wafelbakker een wafel. De gemaskerde legt zijn hand op de wafel omdat het zo juist door de wafelbakker gegooide aantal ogen in zijn voordeel is. Met enige moeite kan men onderscheiden dat het aantal ogen op de linkersteen zes bedraagt. Op de rechtersteen, die net uit de hand van de wafelbakker is gerold, merken we één oog. Deze uitslag van het spel is in overeenstemming met de faam van de mommekanser: hij placht kennelijk meestal te winnen.[27]

Zo zien we in het linkerbenedenn hoek van het schilderij een vastenavondgebruik (mommekansen) gecombineerd met een kermisgebruik (dobbelen om wafels).  


[1] PLEIJ, H., Mommekansen met de wafelbakker. Een 16e eeuws volksgebruik afgebeeld op Breugels Strijd tussen Carnaval en Vasten. In: Volkskunde LXXX,1969, p. 228-232.

[2] “ Die Polarität der Bildgliederung, die in den Hauptfiguren ausgeprägt ist, wird noch einmal  -  in den beiden unteren Bildecken - betont. Im Vordergrund links sitzen zwei Maskierte beim Spiel. Sie würfeln auf einem Stein; der eine, der eben würfelt, hat sich drei Honigwaben auf seine blaue Kappe gebunden, und der Vermummte, der mit ihm spielt, hat seine rechte Hand auf eine große Wabe gelegt. Wahrscheinlich sind sie dabei, um diese Waffel zu würfeln. Der Szene im Vordergrund links entspricht eine andere im Vordergrund rechts, die wiederum die Figur der Fasten charakterisiert. Im Vordergrund rechts liegt ein wunderbar gemaltes weißes Linnen: wahrscheinlich  - die Binnenform läßt es erraten - liegt ein Toter darunter. Dahinter sieht man ein krankes Kind, das in ein rötliches Tuch eingepackt ist; daneben sitzt eine tiefverhüllte Nonne, die almosenheischend einen Holzteller vor sich hinstreckt, wobei sie auch die andere Hand ausgestreckt hat, in die soeben ein blaugekleideter Mann mit einem roten Halstuch eine Münze hineinlegen will: und noch ein anderer hat sich zu ihr hitiuntergebeugt. Das ist - und zwar absichtlich - das Gegenstück zu den würfelnden und spielenden Männern im Vordergrund links. Das zeigt sich mit letzter Deutlichkeit in den beiden Ausschnitten, die wir wiedergeben.“ JEDLICKA, Gotthard, Pieter Bruegel. Der Maler in seiner Zeit. Mit 124 Abbildungen. Erlenbach‑Zürich usw. (1938), p. 74 - 75.

[3] VAN GILS, J.B.F., Bruegel’s Vasten‑avond‑gangers. In: Maandblad voor Beeldende Kunsten, 22 (1943), p. 97 - 109.

[4] PLEIJ, H., Mommekansen met de wafelbakker. Een 16e eeuws vilksgebruik afgebeeld op Breugels Strijd tussen Carnaval en Vasten. In: Volkskunde LXXX,1969, p. 228-232.

[5]  Hierover uitgebreid het volgende artikel: ENGELBERTS, R.C., GERRITSEN, W.P. De dobbelscène in Macropedius Baisarus. In : De nieuwe taalgids, 61 (1968), p. 391 - 396.

[6] PLEIJ, H., Mommekansen met de wafelbakker. Een 16e eeuws vilksgebruik afgebeeld op Breugels Strijd tussen Carnaval en Vasten. In: Volkskunde LXXX,1969, p. 228-232.

[7] Verklaring van een drietal samengestelde woorden. In: De Taalgids, jrg. 2, 1860, p. 57 – 59, Internet, Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, http://www.dbnl.org/

[8] Verklaring drietal samengestelde woorden. De Taalgids

[9] Verklaring drietal samengestelde woorden. De Taalgids.

[10] Verklaring drietal samengestelde woorden. De Taalgids

[11] SCHMELLER, Bayerisches Wörterbuch, II, p. 575 & III, p. 374. verwijst naar een Vocabularium uit 1618.

[12] SELHAMERS Predikaatsien

[13] VON SCHMID, Schwäbisches Wörterbuch, S. 394,

[14] Verklaring drietal samengestelde woorden. De Taalgids

[15] Verklaring drietal samengestelde woorden. De Taalgids

[16] In de Glossary van NARES

[17] Verklaring drietal samengestelde woorden.De Taalgids.

[18] Citaten uit PLEIJ, H., Mommekansen met de wafelbakker. Een 16e eeuws vilksgebruik afgebeeld op Breugels Strijd tussen Carnaval en Vasten. In: Volkskunde LXXX,1969, p. 228-232.

[19] Hoe een ghesel een Dienstmacght vrijdt. In: Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden. Leiden 1899. p. 64 - 65. Aangenomen wordt dat alle teksten in deze bundel uit de eerste helft van de 16de eeuw stammen. Zie: KALFF, G., Veelderhande geneuchlicke dichten etc. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, 8 (1888), p. 236.

[20] Er bestaat nog steeds geen tekstuitgave van dit lijvige handschrift, dat thans onder signatuur Hs. 333o bewaard wordt in de bibliotheek Rijksuniversiteit te Gent.

[21] Fol. 369 recto - 370 recto

[22] JN MYN KETEL comt ghildekens Cuuschjck net. In: Testament Rhetoricael, fol. 308 recto ‑ 309 recto.

[23] Als geciteerd in het Middelnederlandsch Woordenboek, IV, kol. 1883).

[24] De Roode Roos. Zinnespelen en andere tooneelstukken der zestiende eeuw voor het eerst naar het Hasseltsche handschrift uitgegeven door Osc. van den Daele en Fr. van Veerdeghem. Bergen 1899. p. 78 -136. De geciteerde passage: p. 88, r. 222‑234.

[25] PLEIJ, H., Mommekansen met de wafelbakker. Een 16e eeuws volksgebruik afgebeeld op Breugels Strijd tussen Carnaval en Vasten. In: Volkskunde LXXX,1969, p. 228-232.

[26] SEMRAU, Franz, Würfel und Würfelspiel im alten Frankreich. Halle a.S., 1910. Beihefte zur Zeitschrift für Romanische Philologie, XXIII Heft, p. 21 - 22.

[27] PLEIJ, Mommekansen. Volkskunde. 228-232.