Terug naar voorpagina Luuper 2006 1, jrg 11, nr 21.

 

In Café De Fazant

 

Dat is een foto uit 1880 van Cafè de Fèzant maar niemand noemde dat zo. In Halle zei alleman zei Ba Georgske. Want Georgske dat was de vedette van het café. Georgske had boven het cafè zijne buroo want hij was landmeter en architect. In Halle kost hij alleman. Hij ging rond met het kadaster en hij deed ook de oorlogschade. Hij had een officiële foenkse. Hij was ook bekend in heel Halle want was overal lid van: het choeur, Halattraction, de commersanten, de fanfare.

Elke Hallenaar kende ook zijn echtgenote Marieke, dochter Paula en schoonzoon François die het café openhielden.

Georgske , dat was ne minsj dat echt leifde voe Halle en voe alle verenigingen. Hij gink ook naar all pansjekermessen. Hij at heel de kaart van begin tot ‘t letste. Voorgerecht, een witte pansj, een zwette pansj en al wat der bij paste. En doe baa dronk en den ne gooie Geuze. Ik hem hem nooit nie zeek geweten en hij es oud gekomen. Hij was zesentachetig.

Daensist en Vlomsgezind

Georgske  is altijd sociaal geweest en heeft alleman een kans gegeven. Van Georgske mocht alles. Als het moe eet was voor het goed dool, den was het good. Hij es gebouren in het school van de Maaboom, als zoon van de conciërge. Georgske was altijd een beetsje Vlomsgezindsj. Hij had de tegenstand van de bourgeoisie gekend, de Pète en zoe, da was hee in Halle azuu.

Doemei dat dem Daensist was. Dei kwampen ’t zondogs op de Biestemet bijeen met eule drapeau. Doe kwam doe iene ne kie klappe, In Halle waren er veel. Dei wore nie goe gezeen.Zoals Margriet Helpers eu brui en Ritsje Mathieu, dat waren echte Daensisten. Da was vui den Ieste Oorlog. Ik heude hem altijd zegge: “Als ze dat aan Daens nie oengedoen hadde, woere er neut gien socialisten geweist! Da was gelijk ne katholeeke socialist.” Onze Georgske  was oek azoe. Altijd iemand willen helpen, altijd iemand wille steunen. Voe het volk!

Den dag van zen leven was dat Louis Paul Boon bij ons gekomen is samen met het Ketje van Brussel. De studenten van Studihal hadden dat gereguleid met het Schurend Scharnierke. Dat was in de Concondia moe nadien was het bij ons. Wij hebben doe ons stoore ( gordijn) toe gedoen, want wijle moesten oem één uere toe doon. Want dat heeft geduud tot dra eure. Den drappoo van de Daensisten stond bij ons. We hebben nooit nie geweiten waar die drappoo noe toe was.

Georgske  heeft nooit voor geen partij meer geweest, maar hij was Vlomsgezindsj en  Katholeek. Ik goe na rechtuit zeggen: “Ik hem dane nuut of nuut a slecht woud huure zeggen!” Maar als het hij begon over het Frans dan zei ik: “Alstanableeft, zwijgt!” Hij was wreed tegen de Franskiljons.

Maar met Halattraction, daar had hij geen moeite mee. Pas op! Al dee vergaderingen waren in het Vloms! Doe wedsje geen Frans geklapt. Mongske Mesmooker was den enige Franstalige. Max Maillard was nen echte Halleneer.

Halatraction

Onze Georgske die was in alles in. Dane ging devui, moe in het café deed die niets. Die gereefde giene pot met Karnaval. In zijn kostuum met zijn chapeau buse en zijn pittenleir was hij de hele dag op weg. Georgske is begonnen met de carnaval samen met Braine, de patron van d’Harmonee, Max Maillard en Mesmooker. Daane es dernoe baa gekommen. Ik spreik van vui den oorlog. Moe in het begin was dat een klein groepke. Mesmooker was president. Dernoe zijn er dan nog jongeren ba gekomen zoals Lauwers en Debrouwer.

Halattraction had dan al de foor. Onze Georgske was landmeter en die moest de plosjen afmeten met Francois Minet. Die plaatsen werden daarna op het Stadhuis verkocht. Moe ge wetsj hoo dat da goet ba ne forain. Die kochten altijd een beetje minder. Hadden ze vijf meter nodig, ze kochten er vierenhalf. Dat werd met opbod gedaan. Met de fuur was er dan altijd een miseire want Georgske die mat dat just af. Ze hadden den plosj te keut. Ze kwampen dan bij ons reclameiren en tegen onze Georgske van alles zeggen.

Ons schoonste dagen die we gehad hebben met Carnaval was als den Booing verkozen werd als Prinsj Karnaval. Ze gingen dan entree-kaarten verkopen, dat moest toen. Ze gingen rond moe de final was bij ons en alleman begon dan te zingen van: “Booiin, Booing. Boing , Booing.” Zelfs de oudere minsjen dat bij ons kwamen, bleven zitten totdat ze binnenkwamen om ze bezig te zien.

Ze moesten de groepen van Holland en overal laten komen want in Halle waren er nog geen groepen. Er waren wel al den Union Musicale, de Fanfare, de Accordeonisten. Den zijn al die groepen bijgekomen waarvan er veel bij ons kwamen. We hadden geen plosj om iets te organiseren bij ons, we hadden geen zoel en zo. Maar ze kwamen allemaal bij ons vergaderen. En velen werden bij ons gesticht zoals de Dasjtereirs.

Eén van d’ieste was Studihal. Dat is dan verder uitgegroeid met de Vontjesboor en zoe. De Martiens zijn er dan ook gekomen. Die hadden kostuums in balatum. Da wedsje bij ons allemoel gesneijen en geverfd in ons achterhuis. Ook boven op ons zolderke werd er gewerkt. De Martiens, da woeren allemaal een beetje franskiljons met Jean Bernils en zoe. Moe deftige minsje.

 

Studihal

Studihal dat was iets anders. Dei stouken wat eut. Ze liepen rond met spuiten en zo. Veel minsjen waren op ons koed omdat ze dachten dat wij daaraan meededen. Smismans, Jean Paul, Desmet; Georges, dat zijn nu allemaal serieuze minsjen geworden maar toen staken ze wat uit. Moe gien koed zenne. Da woeren goei jongens. Van hen hebben we vuil plezier en vrienschap g’had.

Die organiseerden altijd van alles . Ze hadden het geluk van die zoel in de Middenstand. Daar gaven ze hun bals. En de ouders hadden graag dat hun maskes daar naartoe hingen want ze dachten dat ze daar nen doktour of nen ingenieur gingen opdoen.

Ze deden es een expositie met kunst. Johan Van volsem had hun uitgedaagd. Hij vertelde dat hij een gruute expositie organiseide in het Gildenhuis. Alles in orde, met uitnodigingen en alles, op slechts draa weiken. Dei van Studihal stonden aan de kontwaar te luisteren en ze kosten natuurlijk nog beter. Zo begosten ze aan het maken van kunstwerken. Ze hadden heel het cafè vol gehangen, de trappen tot aan het klaan zeultsje boven. Allemaal met nen numerou op. Ze hadden uitnodigingen gestuud noe dei van ’t stad en dei paasden dat dat echt was. Ze waren er allemoel, Reviers, Pète. Den burgemiester was er nie want dien was verwittigd.

Spaak had dan just zijne voot gebrouken en Jean Paul die ook nogal zwaar gebouwd was had hem verklidsj als Spaak met zijn voet in de ploster. Roger Debast sloog dei dui open en riep: “Mijnheer Spaak!” en Jean Paul kwam binnen. Dèn hadden ze natuurlijk allemaal dui dat het wei een grap van Studihal was. En dan begonnen eule speechen over kunst. Er waren toen wel goei artiesten in Halle. Ado Hamelrijck en zijn kameroed hemmen dan een schilderij gemaakt en dat per opbod verkocht. En doemei hadden ze hun onkosten terug. Pète dat bij ons bier leverde, eut eule eun vat bee betoldsj.

Op de muren van het cafè hebben ze eens de geschiedenis van Studihal geschilderd, rinkerond. Vanaf den ieste praeses en zo altijd voesj. De muren waren wit geverfd en daarop stond dat in ‘t zwet. Dat heeft daar lang gestaan en misschien staat het er nog. Wijle hemmen er later struu op gezetsj.

Tejoeter

Als ze van het leger afzwaaiden, was er bij ons altijd fiest. Ik had eule vanteèt nog nooit nie gezeen in tenue, moe als den troep gedoen was, kwamen ze binnen in tenue. Pierre Debrouwer dane was ba de marine. En iedere kie dat em binnenkwam, kloedsje ze hem met zen kostuum: “Moe allei Pierre al dei strikskes en sneukes.

Dus Pierre kwam binnen in zijne tenue. Hij was gedemobiliseerd en kwam binnen met ne volle kitzak met klisjer. Ze begosten wei commentaar te geiven. Hij pakte zenne kitzak en gout hem leig. “Doetsj a stoor toe!” zei hem. We moesten het gordijn toe doen. En hij begost hem doe te onkleen.”Jomme, de polies zitsj heej rechtouver!” Eeder stukse klisjer eet dane gedemonstreerd, oen en eut.

Er werd veel tejoeter gespeldsj bij ons want het waren allemoel vedetten. Guske Longé van den horlogewinkel maakte hem gemakkelijk koed. Zo was hij koed op den Deken. Die had op zen preekstool gezegd: “Koop beter een poternoster als een polsuurwerk!” Moe koed da Longé was: “Daane smeirlap, daane bandeet.” Die van Studihal zeiden dan voe em te treiteren: “Wêle goen ons eun horloge hoelen ba Van Bellingen!” Dat was de concurrentie. Hij stuude em dèn en zen hood schoof over zijn kop en riep dat dat nen deef was. Ik moest hen dikwijls zeggen: ”Schistj er na toch vaneut!

Frans

Maar als Studihal begost te zingen, dan moezd’ attense doen. De polies dat was oek rechtover ons in ‘t Stadhuis. De polies kwam dan binnen: “Hee een betsje stiller, he!” Gien woud nemi tot dat ze weg woeren. Dan begonnen ze opnieuw.

Ze begosten met hun leekes ook uit te dagen als er Fransprekende zaten. We hadden evenveel Vlamingen als Woelen. Zondag ‘s achternoens waren het allemaal Franssprekenden. Georgske schreef zelfs zijn spreuken in de twee toelen op zijn spiegels. “Er zijn meer oude dronkaards dan oude dokters.” Dat was commerse. Op het leste schreef Georgske wel geen Frans nemi op de spiegels:

‘t Was ook neki dat in Halle alle uithangboden moesten in ’t Vloms zijn. Bij Longé stond er Horlogerie Longé op zijn vitrine. Ze hadden op zijn vinster gaan schrijven: “Pak uw matten, Franse ratten.” Dan is er oek wat om gegoen aan de kontwaar.

Vroeger stond op onze fasade ook Au Faisant. Dat was met letters in ijzer. Als den oorlog gedaan was in ’45 hebben ze nevens ons, in de boekenwinkel van Marcelis een bom doen ontploffen. Onze fasade was ook beschadigd en dat ijzerwerk was kapot. Marcelis was er van verdacht van in den oorlog met de Dosjen mee te doon. Er waren er nog in Halle. Den Drees heeft ook last gehad. Als ge voe de flaminganten waard, waarde voe den Dosj zeiden ze. Moe die minsjen hadden niemand niks gedaan. Want der zijn er veel geweest die getwijfeld hebben in den oorlog. Alleman paasde dat de Dosjen gingen winnen.

Als ge den oorlog meegemaakt hebt, hebde toch nog altijd wat kriebels als ge Dosjen hoort. Als ze bijeen zijn, geven ze toch nog altijd het gevoel van tsik en tsjak. Der waren in Halle ook veel die hun leven gegeven hebben tegen de Dosjen, zoals die van de Witte brigade.

De commersanten

In het begin stond een orgel zoals in de Draa Duire er ook lang ienen gestaan heeft. Dat was een kaske en moest daar geld in steken. Ge moest er  aan draaien want er was geen elektriek. Ne schiller, La Nature werd hij genoemd, stak der altijd geld in. Den Brabançonne stond erop en daane zetsje dat altijd op en daane stond doe hiel den tijd in stijve houding tot de Brabançonne gedaan was.

Met de cafetiers was hij ook lid en hij ging dan met hen op voyoesje. Ze deden schuun voyoegsjes. Zo gingen ze ne kie noe Parijs. Georgske kon niet goed marcheren. Hij zocht dan altijd a cafeske en het was in de wintsjer. Hij had ne lange pardesssus oen. En als hem den ne pot gedroenken had, liep hem een betsje gebukt. Naa moest‘en zijnen trein pakken in Parijs en hij was een betsje op ‘t letste. Hij begintsj te luupen voe zijn trein. Hij valt doe ne slag tegen de grond. Ze pakken hem op en willen hem soigneiren moe hij wou zijn trein hebben. Niks oen te doen: “On va d’ abord vous soigner” Want hij bloedsje. Maar zijn trein was weg. Hij had nen lossen tand, al joeren. Dus d’infirmeree binnen, danen tand getrokken en hij kreeg ne koepoon: “Voyageur accident. A repatrier en Belgique.” Zo kwam hij een dag later toe als de rest in Halle en als hij binnen kwam was zen gezicht helemaal rood beschilderd van de ontsmetting. Men Ma schoot uit: “Ooi, geile hedsj alle goe geamuseid” Ze paasde dat den hem gemaskeid aa.

De stad

Ze hebben in Halle veel weg gedoen. Het Sollembeemd hadden ze ook nie mogen weg doen. Moe de minsjen willen allemoel ne sjieke villa en dernoe zegen ze spijtig van dui huizekes. Moe der wil neemand nimi in wuunen. Goe na neki noe den buuten, noe Pepingen bievoorbeeldsj. Doe stoen der allemoel speilen van wat da ge zegt, amaai. Vroeger stonden doe ouveral pachthofkes. Da was neig skuun moe dat es allemoel afgebrouken.

Op de Mêt had d’alles: er was nen drogist, nen bienhaaver, ne madollekeswinkel, ne viswinkel, cafès, ne sigarenwinkel, eun patisseree, ne mannemoker, nen dreugkosj. Naast ons cafè was den boekenwinkel van Marcelis.

In daane tijd  waren da de personaliteiten van Halle. En sondoegs kwampen ze bajien om euile pot te pakken en het woud te vuiren. De zondagmorgen in de stad, dat was echte commerse. De winkels gelijk Mesmooker, da was oupe,.alles was open tot snoones.

De zondagmerget was da bij ons echt, echt kermes. Op de Met had ook ne sigarenwinkel, ba De boes. Van vui ne sigarenwinkel, vanachter kost eet drinken. Den was dat een beetje ouveral zoe, ba allemoel de commersanten. Dan waren er nog minsjen in ’t stad. Naa hebben ze allemoel eun buitenverblijf. Ik zeg het aa: “Da bestoe nemin, da kan nemi.” Hoe da weijle plezier gehad hemmen.

Zondags ’s noonens moesten we onze cafei al uit keren, zoveel volk dat er geweest was. Het was als of onze cafè al nimi gekosjt geweist was. ’s Achternoensj, ne kie twie eure was dat wei bal met het volk dat een toerke kwam doon. Vuil volk uit Braine-le-Château en dei kanten. Ba Figeys ne pistolei hoelen en baj ons kommen eet drinken den da opeiten.

Kommersanten

Figeys en zijn bruu waren van zes eure ’s mergens vlies oen t kappen. Ze deden in congelé. Dat bestond nog niet in de winkels maar zij lieten dat komen. Dat was het goedkoopste vlees, oetsj-vlies zeiden we. Dat was iets gelijk boelee met veel vet voor d’ arm minsjen. Dat vlees kwam binnen en moest een beetje onduujen en dan werd het gekapt. Dan kwam hij ‘s morgens altijd eet drinken op zijn blokken, hij had altijd blokken aan. Hij dronk dan eun genevelke. Hij kwam goe ouvereen met men moeder. En zo hebben ze die foto gemaakt.

Georgske ging oek naar de concerten van de choeur. In dat koor zaten allemaal een betsje de specioele, oek een betsje de bourgeoisie van ’t stad. Daane van de Patisserie van Stalle da was rechtouver de Draa Duire wo da naa al dei heiligen stoen. Jef Van Volsem da ne schoonwinkel aa, woe da na Torfs es. George Kessenboom! Al dei commersanten woendsjen in ’t stad. Dermei hemme wijle veel plezier gehad. Dei gingen goen repeteren in de Poeterkeskerk. En als die wei kwampe dan zongen ze in het cafe. Ik hoor ze nog altijd. Bij ons was da ne echte opera. Ze zongen leekes zoals: “Je sais que vous êtes jolie.

Het toneel repeteerde in het Sacre Coeur zoals het Sjako, of zoals de gymmenas in Don Bosco. Moe doe was niks, ze moesten noe ‘t stad kommen en hee eet drinken. De Fanfare repeteide in de Concordia, d’ Harmonee op Sintsje Raukes. Vraave gingen turmen of zwummen. Dernoe kwampen ze noe de Met. Der was eet te doen. Dat was den gooien tijd.

 

Brusselpout

A'KSENT

SPECIAALZAAK DAMESMODE

BRUSSELSESTEENWEG 15 HALLE  361.53.60 

ALIZARINE

Kunst- & grafisch materiaal

BRUSSELSESTWG 10 HALLE  361 39 13 

SUZUKI GARAGE

MS MOTORS

BRUSSELSESTWG 186 HALLE  356 18 27 

DENEYER DAGBLADHANDEL

BRUSSELPOORT

BRUSSELSESTWG 45-47 HALLE  356 85 78 

FRITUUR IN DEN TIPZAK

De beste fritten

BRUSSELSESTWG 56 HALLE  356 90 09 

Godsj oek isj

VAN DEN BERGE BVBA

KACHELS & HAARDEN

ALSEMBERGSESTWG 23 BUIZINGEN 356 80 86 

GARAGE VANDENBRANDE

FORD CONCESSIE

ALSEMBERGSESTWG 671 DWORP  380 08 09 

TOONZAAL EMILE DUYCK

Ramen Binnendeuren Trappen Rolluiken Garagepoorten

BERGENSESTEENWEG 415 HALLE  356 29 37 

BRUVACO NV Cedric Aertsen

CLAESPLEIN 19 LEMBEEK

Verzekeringsmakelaar

Tel. 356 69 99 Gsm 0478 23 88 98

bruvaco@portima.be  Fax 356 57 75

HET INSTITUUTJE

CHRIS DENIJS

HONDZOCHTSTRT 27 A BELLINGEN  361 16 39 

JOHAN BILLENS

KAWAZAKI QUADCENTER

KESTERWEG 26 GOOIK  054 56 88 44 

 

Naar de fabriek

Ik ben in ‘42 beginnen werken in een schoenfabriek. Het was oorlog. Ik was dan veertien jaar. We woonden op Rodenem (wijk van Halle) en ik moest alle dagen een half uur te voet naar de Sico, waar nu de GB es.. Weg en wei. Want een velo dat kon er niet af want men pa was gestorven aan 39 jaar in januari ‘40.

In de Sico maakten we schoenen. Dat was onder de Dosjen (Duitsers), dat was gien zieveraa zenne. We werden betaald per stuk. Ik ben begonnen aan één frang zestig per uur. Ik had nog geen honderd frang in een week. Het brood was niet duur maar dat waren van die zwette kalisjen (vergelijking met snoep, zwarte rekkers van zoethout). Een stuk spek kostte op de zwette met 250 frang en ons huishuur was 120 frang. Maar men ma was al content want ik, verdiende de huishuur, de verwarming en het licht.

Verder hadden we niks. Geen water in huis, geen gaaz, ook geen butagaaz. Als ge wildje patatjes breien (braden) moest de zorgde dat a stoof brandde. Zelfs als het snikheet was moest a stoof doen brannen. We hadden geen hoelle (kolen) maar stookten met slam (afval van kolen). Dat was ne zak en het woeter liep der uit, dat was zo plat als iets. Voordat ge een goed vuur had moest ze zorgen dat er veel droog hout brandde. En de slam moest veel uitdruipen.

D’ okkupoese

De Kommandatur was heej waar nu de badwinkel is van Vandenborre. Daar stond vroeger een kasteel boven de ijzerweg. Als ge daar binnen moest was het uwen besten dag niet. Dat was direct deportee.

Op de Met was er ook een Kommandatur in het huis van den advocaat, daar was het hoofdkwartier van het Dosje leger. De troep lag in de Marmitkesschool (kleuterschool) op de Posweg waar nu het Vredegerecht is. Alle dogen he man, kwam ik die tegen als ik naar men werk ging. Op marsj, al ’t zingen en al deuvelen, moe de zou giene schief geletsts hemmen.

Neemand tosj nog eet zeggen. En om tien eure, neemand op stroet nemi. In den tijd van de oorlog moest al het licht uit. Ge kost a duud luupen in Halle. Alleman de stoore (gordijen) toe, gien betje licht nemi. Alles was afgedekt met zwart.

‘s Zondags ‘s morgens liepen die met eule bruin hummes, een soort Hitler jeugd door de stad met eule trommels, de Stoessenberg (helling aan het station) af. Kinneren van veertien, vijftien jaar. Halleneers maar het mieste poet (grootste part) kwam van Leerbeek en zo. Dat waren de mannen van Staf Declercq.

We hebben ook de bombardementen en de V1 meegemakt. De eerst bommen dat veelen was op de carrei (losstaande rij goedkope woningen) van Decock (vroeger een metaalverwerkende bedrijf) en op de kassaa (Steenweg) van Nijvel. De moeder van mijn vriendin was bij de doden. Ze wouden den ijzerweg (spoorweg) hebben maar ze waren mis. We woonden op Rauwnum (Rodenem) en we zagen de brandbomen vlak bij ons aan de vaart inslaan.

Staking

In de fabriek was er geen verwarming. Aan de machine moesten we onze gillei (soort pull) over  onze knieën leggen tegen de kou. Der werkten toen zeshonderd minsjen in de Sico. Meestal vrouwen maar ook veel mannen. De vrouwen mochten nog eens iets zeggen. Moe de mans durfden niks zeggen. Die werden direct naar Deusland gesteurd. Af en toe was er een raflage (razzia). Die van achttien en negentien jaar die vlogen er naar toe. Maar zelfs de vrouwen moesten weg. Maar ik was te jong.

We konden ons nie haaven van de koude. Die machines, dat was ijzer, godverdekke dat was ijskoud. En ne schoen, ge moest dat guideiren (leiden), dat gaat niet vanzelfs. Op nekie was gezegd:” Dat kan heej nemi. We goen eun stoking doen!” Wijle zaten daar en den Dosjen directeur, Schweitzer noemde em, kwamp bij ons. Luistert zegt em: “Arbeiten!” En niemand wou niet.

En hopla, op één twee draa, de Kommandatur was daar, met eule geweiren op eulen buik. We waren puur allemaal prisonjes, we moesten buiten goen. Aan de poort werden we allemaal afgetast. Ik paasde: “Naa goen we er heej allemoel van hemmen.” En goei boores (boorster?) die veel mocht zeggen , nam het woord en zei: “Ich moet arbeiten, aber gij moet vuur machen.”  Den Dosj zei:”Er aus.” En zij vloog buiten en wij moesten weer werken. Zen hebben haar dernoe weer gepakt want het was een goede werkster en ze hadden ze nodig.

De liberoese

Het was nie voe te lachen en na den oorlog was alleman uitgeloeten. We hadden in joere niks gehad. De Ingelsmans waren hier dan. Die lagen aan de formoese (formeerstation) waar nu dat nieuw spel gaat komen (appartementenen & zwembad op Nederhem) Ze lagen daar in tenten en ze kwampen alle dagen naar stad. Volle ambiaans, het was alle dogen fiest. Alle dogen bal in de cafès. Ze zijn hee veel maskes met nen Ingelsman getrouwd.

In den tijd van de Dosjen mocht de nie dansen. Er werd overal gedanst. Er waren hier veel zoelen, Bij Sigaar op Sintsje Roukes, nu aan de Greek, achter de orgel gingen we dansen. Van Es op de Stieweg (Basilikestraat) woe naa de parfumeriewinkel es. In cinema D’Harmonee was een danszaal. Op het Kassaa van Nijvel waar de accordeonisten zaten. En den nog de Concordia. Doe was ook ne cinema. Ook de Rio en de Plaza waren cinemazalen. Na es er niks nemi. Dan moest ge voor niks weggaan.

In Halle was er ook een Boxclub. We hadden twee voetbalploegen. Den Union en de Cercle. Dat was daar ook altijd pik a pik. Wijle waren van den Union. Dat was de ploeg van de werkmensen. De Cercle dat was meer voor de bourgeoisie, de commersanten en de kattekoppen. Er weren twee roeiclubs op de vaart: de Rawclub en de Club Nautique. Dat was voor de bourgeoisie. De Rawclub was op de voetkant (vaart ter hoogte van Rodenem). Wij gingen daar naartoe. Ge kost daar zwemmen. In de weekend werd er daar geroeid en we liepen mee tot aan het sas (Lembeek) en terug.

Jeugd

Gaa kunt dat niet geloven maar in het stad was dat op zondagmorgen een voortdurende va en vient (op en af) van het volk. Die mensen gingen iets eten of drinken. Wij gingen soms als een cremeke eten bij Phil. In de kerk bleven we recht staan om onze 25 centiemen te sparen voor dat cremeke. Dat kostte ne frang, met wat grenadine kostte dat ne frang en teen. Wij bleven achteraan rechtstaan in de kerk maar als Pieters van het Stadhuis dat zag moesten we gaan zitten van voor. Die was ook ceremoniemeester in de kerk. Dan zeiden we:”Vandoog hemmen we gien cremeke.” In de Draa Deuren (café in Basilikestraat) doe was ne joeng da accordeon speelde. Wijle gingen doe twee draa uren gaan zitten met één limonaadje om dat te horen.

Als ik jong was stonden tussen Rodenem en Dint-Rochus vier pachthoven. Als ik naar ’t school ging was dat heej allemoel weide. We speldsjen op stroet want er waren gien auto’s. We liepen in de beek in de zomer. Dat was plezant, de kousen uit en door het water. Rodenem, dat was formidabel voe te spelen. Langs het Zenneke (dode Zennearm), doe lag een boetsje. We roeiden doemei. De Rouk da liep noe de vaart. Da was een echt natuurgebied. Der liep een beek door en de rest was natuur. Op ’t school moeste ze dikkoppen hemmen, ik had altijd nen volle bokaal mei. En slangeratisjen (glasalen) en sprinhoenen. Na hemmen ze moeite met speelterreinen voe de kinneren. Wijle speelden op straat met de toppen (tollen) of met de boeketten (grote marbels).

Ne auto kwamp er nie. Als er nen auto kwam was da nen doktour. Een mens had anders giene auto. Telefoon was er oek nie. Als er ne zieke was ging de ba de gebuur kloppen en die ging met zijn velo nen doktour halen. Dokter de Vogel die had giene auto die kwam zelf per velo naar Rodenem. Van Cutsem die had nen auto moe de rest nie. Er was oek nog de karre van de Peupel met bruud. We pakten altijd een galettenbruud, da was nen bak met karokes in. We pakten een brood en ge kreeg ne stong bij.

Socialisten

Wijle waren voor de werkminsjen; Jean-Baptiste, mijne pa was van de socialisten. Hij zei eens tegen mijn ma: “Da’k wist da ge voe de katoleeken stemt, ik geif a eun plasj op a kook.” Dei minsjen hemmen dat zoo moeten doon.

Men Pa werkte ba katholieken en hij wedde der ook uitgebuit. Ze moesten doe werken in het zweet huns aanschijns. Mene Pa was ne smed en hij stond doe altijd voor a vuur. Ze mosten ovens maken dat den afbreken en elders monteren voe expozesees te doedn.

Met den Eersten Mei droeg mijn Pa den drapoo. Aan zijn werk op de Maabuum (Meiboomstraat) zwaaide hij met zijn rode vlag naar zijn bazen. Maar ze hadden hem nodig, hij was ne goeie stielman.

Wijle gingen altijd noe de Peupel; Ik kende  al dei leekes: “C’est la lutte finale ….” Van klansj af oen kost ik dat allemoe. We ginken oek veel naar Lembeek want Rodenem ligt tussen Halle en Lembeek. Daar was ne grote Peupel want doe was allemoel socialist. Spaak kwam doe nekie ne meeting geven met ne ruuje sjaal oen en zijn boukes mei.

In die tijd was er geen chomage, gien kinnergeldsj, er was niks. Moe as de gesindikeid was krijgt er eet as ge zonder werk kwam. Men pa was achtendertig en duudzeek. Hij moest gaan werken moe hij kos nemi. Hij kost den toch iets trekken. Moe da was erg als den nie kon werken. Hij kreeg van de loerik, maar hij kon ne mi. Hij werd afgedankt. Kort derop es em gesteurven. Hij was beginnen werken op zen twaalf.

Marieke

Het werd oorlog. Marieke , men Ma die moest gaan werken in de Ecole Moyennne aan zestien frang per dag. Twie kinneren en oorlog. Men Ma deed den hof erbij om eten te hebben. Als het einde van den oorlog gedaan, was ze zo mager als ne stek.

Ze was ook begonnen als ze twaalf was. Toen ging ze in dienst bij den apotheker. Dat was in de Eerste Oorlog. Doe maakten ze zalfkes. ’s Morgens om zes eure moest ze beginnen en al de potjes uitwassen. Ze begon te werken zonder eten. Dan kwam madam binnen en die woog het brood voor te zien dat men moeder niks er van gepakt had. Die mensen hemmen afgezien; wijle meugen nie klagen.

Na de oorlog is men Ma Marieke, gaan werken bij Georgske. Hij was weduwnaar en zen vrouw was gestorven op ’t leste van den oorlog. Georgske was dat café begonnen in 1928. Maar hij was landmeter en zijn vrouw deed het café. In ’45 es die gestorven en men Ma werkte toen in de Ecole Moyenne. Georgske  had twee zusters, Tante Finne en Tante Nette. Die woonden in de Dekenstraat en deden de strijk. Tante Nette leerde men moeder kennen in de Ecole Moyenne. Ze zei: “Ga moetsj onze Georgske  uit de nuud helpen.” Die zat met dat café en zijn twee dochters. Zo is men moeder in het café beginnen werken.

Men Ma is in 1947 hertrouwd met Georgske. Men Ma was van twee (1902) hij was tien jaar ouder. Me ma was vijfenveertig en Georgske vijenvijftig toen ze trouwden. Zo kreeg ik een nieuwe vader en zo heb ik het cafè later ouver genoumen. Da zijn zo van die geschiedenissen.

Ik ben altijd zeer goed met Georgske overeen gekomen en zo ben ik in het café gebleven ook nadat ik getrouwd was in ’53. Maar ik ben ook nog in de Sico blijven werken. Ik heb daar achttien jaar gewerkt en na ’59 heb ik het café overgenomen. Na dertig jaar ben ik daarmee gestopt. Ik heb dat altijd geere gedoen en mijn bruud verdindsj. Ik heb altijd goeie klanten gehad. Van tijd druum ik nog dat ik oen ’t schinken ben en nie kan volgen. Als ik er oen paas, zeg ik: “Dat was toch ne goeien tijd.”  

De integrale transcriptie
van het interview
dat doorging op

22 januari 2006
met Mevr. Paula Hannon
wed. Marcelis.

Interview door Armand SERMON
armand.sermon@skynet.be

 

 

 

 

 

 


Café de Fazant 1880

 


Fazant in 2006

 


Georgske

 


Priester Daens kwam in conflict met de conservatieve katholieke machtshebbers. Zie http://www.aalst.be/?siteid=1&rubriekid=236&artikelid=790

 


Schilderij van Michiels P. met Georgske  als De Koning drinkt. Erachter François, ernaast Paula en Marieke, Op zij
Staaf Mesmookers.

 


FOTO Marieke ontvangt foto van Georgske. Er achter Pater Pax , Mesmookers zijn zoon en dochter, Milo de Gazet. Die was toen Prinsj Karnaval. Deze foto hangt nu bij Herman van het Pannekoekehuisje.

 


Marieke met de bende van Smismans

 


Francois aan de kontwaar en Paula met de vuesschuut, de affiches van de verkopen. Op de bank; Den Toele.

 


Lode De Haan. Liske en Kokske. Vaste klanten. Lode De Haan studeerde voor toneelacteur en in het café deed hij soms ook eens een optreden.

 


Paula achter haar toog. “Schietsj er na toch vaneut!”

 


Achteraan Marieke, naast Georgske staat Magriet Helpers die ook ne café had nevens den Dragee, rechtover Van Bellingen. Der er zijn veel cafés verdwenen.

 


Naast Georgske zit Irma Lerquin en Mil Struuke. Later Café Klein Stadhuis. Irma was de halfzuster van Rooske van ’t Sarma.

 

Georgske met de commersanten. Miel, Jaak en Milo. Miel Daaz, da was ne vleegeneer en getroud met Rouske van ’t Sarma ui dochter. Milo Middeleer had achter de kerk, woe da na den Bazar es, ne zoedwinkel. Jaak Delferjère, daane deed koloniale waren op St-Raukes op den hoek.

 


Figeys met Marieke.

 

Rond de Stieweg

BOETIEK SILKS

Tel 02  356 35 75  Fax 02 361 49 64

BASILIEKSTRAAT 107 HALLE   

OPTICIENS RUTH-DE BAER

Chr. Ruth-Vanbilloen & Zoon

BASILIEKSTRAAT 108 HALLE  356 76 21 

CARDANO CARNAVAL BALLONNEN VUURWERK

BASILIEKSTRAAT 109 HALLE  360 19 51

din.vrij 9u30 -18 uur zat. 9u00 -18u00

www.cardano.be   kathleen@cardano.be  

VERITAS

Sylvie LEESTMANS

BASILIEKSTRAAT 118 HALLE  356 26 88 

BOETIEK WILLY

HERENKLEDIJ

BASILIEKSTRAAT 119 HALLE  356 34 98 

DEBROUWER PIERRE

HOTEL RESTAURANT

BASILIEKSTRAAT 136 HALLE  361 13 40 

DECEULENER GORDIJNEN

INTERIEURINRICHTING

BASILIEKSTRAAT 143 HALLE  356 6015 

IN 'T BOERINNEKE

LiNGERIE ONDERGOED

BASILIEKSTRAAT 16 HALLE  356 50 13 

TEAROOM LA  DRAGEE

IRIS DRABBE

BASILIEKSTRAAT 3 HALLE  356 75 73 

DEMANET

Tel: 02 356 55 14

BASILIEKSTRAAT 55 HALLE  Fax: 361 27 35 

TOP 1 TOYS  TECHNO HOBBY

nummer één in speelgoed

BASILIEKSTRAAT 66 HALLE  356 04 03 

IN 'T ZENNEKE

LEROY STEENS

BASILIEKSTRAAT 80 HALLE  356 55 78 

AGNEESENS VAN NIJLEN

LINGERIE         EIGEN ATELIER

BASILIEKSTRAAT 95 HALLE  356 77 58 

 


Ze emmen vuil weggedoen. De Molenborre. Het brugske is intussen verdwenen.

 


Ze emmen vuil weggedoen. De Molenborre. De molen is intussen verdwenen.

 


Rodenem op een stafkaart uit 1872. De Oude Zenne en het omliggende natuurgebied duidelijk te zien. Aan de overkant van de Zenne de Rattenput en een molen. Onder het stationvan Halle langs de spoorweg het kasteel met park en vijvers. De Vogelpers was een voetweg. Nijvelse Steenweg en de Halleweg lagen tussen de velden. Station links onder is het station van Lembeek. Het station rechtsboven is Halle. (Hier klikken voor uitvergroting.

 


Detail van Rodenem . Aan de overkant staat een molen op de Zenne met een soort eiland. De Oude Zenne is de groene streep rechtsonder.

 


Kastelen aan station. Dat van Servais staat er nog niet weggeborgen tussen de recente kuizenblokken. Langs de spoorlijn ziet men het park van het kasteel. De rijke burgers bouwden graag hun kastelen langs een spoorlijn. De rookpluimen van de stoomtreinen gaven variatie en sfeer aan het landschap. In dit kasteel was later het  Duitse Kommandatur gevestigd.

 


"Union mok nog eun gooleke": was de strijdkreet van de supporters meestal afkomstig uit de sitei van Sintsje -Roukes. Union was ook de ploeg van het werkvolk. Union had zijn terrein op de Biezeweide.


Een feest op het terrein van Den Union.

 


Het eerste Volkshuis was op de Grote Markt van Halle naast de bekende beenhouwerij van Figeys. Een foto met de broodkar van de Coöperatieve. Let op het paardenspan. Een oude foto.

 


De huidige huizenrij

 


Paula bij de voorbereiding van het interview. December 2005

 


De huidige uitbater is Bert. Kijkt wat verrast naar de belangstelling voor zijn goed draaiend café.

 

 

 

 

Terug naar voorpagina Luuper 2006 1, jrg 11, nr 21.